Genetische modificaties: voor of tegen?
Iedereen kent hem wel: de wereldbekende cartoon over de evolutie van de mens, waarin hij als afstammeling van de aap langzaamaan rechtop gaat lopen en uiteindelijk weer krom eindigt voor de PC. De mens evolueert, zoveel is duidelijk. En onrechtstreeks heeft de mens een erg grote invloed op alle andere soorten levende wezens hier op aarde. Dat verdient best wel een frons, want de mens is niet de meest succesvolle diersoort op deze planeet. Die eer komt toe aan de insecten. Zij zijn zo ontzettend talrijk en hebben bijna elk ecologische niche veroverd. En toch beïnvloedt geen enkele soort haar mede-aardbewoners zo hard als de mens.
In den beginne…
De mens heeft zich vanaf zijn prille ontstaan bediend met wat de aarde te bieden had. Als jager-verzamelaar had hij alles wat nodig was. Wilde dieren werden door de mannen bejaagd en zorgden nu en dan voor een fijn en krachtig maal; de vrouwen wonnen het dagdagelijkse vaste voedsel uit die tijd: wortels, knollen, vruchten, larven, rupsen, slakken, groenten, kruiden, enzovoort. Zo ging het tot zo’n tienduizend jaar geleden toen we sedentair werden.
Er heerste een ecocentrische maatschappij. Dit betekent dat er eigenlijk niet zo veel verschillen waren met de mensen van nu, enkel dat hun kijk op het leven helemaal anders was. Die mensen waren een van de elementen van de aarde. Ze leefden als ‘dier’ tussen de andere dieren, zonder enig antropocentrisme.
Zo’n tienduizend jaar geleden veranderde de aarde drastisch van omgeving: de temperaturen stegen drastisch. Het einde van de ijstijd werd zodoende aangekondigd. Dit veranderde ook de levenswijze van de mens. Vermits de prooidieren niet meer wegtrokken, werden de menselijke verblijfplaatsen permanenter en konden er leefgemeenschappen gevormd worden. De mens werd – en bleef tot op heden – sedentair. In het Nabije Oosten werd de aanzet gegeven tot de Neolithische Revolutie, waarbij de jager-verzamelaar definitief evolueerde tot een sedentaire landbouwer. De eerste planten werden gecultiveerd, en er werden voor het eerst huisdieren en vee gehouden. Ook op andere plaatsen gebeurde deze overgang: China, Mexico, Peru, …
Het was toen dat de aanzet werd gegeven tot genetisch gemanipuleerd voedsel. Toegegeven, de eerste paar duizenden jaren was gat redelijk beperkt, maar sinds de jaren ’90 is er een heuse boost gekomen in het onderzoek.
Hoe kon het dat de mens van pakweg tienduizend jaar geleden aan domesticatie van planten kon doen? Hij kon net lopen, had misschien net geleerd om vuur te maken, hoe kon hij dan in godsnaam bedenken hoe een plant naar zijn hand te zetten? Laten we tarwe als voorbeeld nemen. Tarwe is een grassoort met aartjes. Aartjes zijn de functionele eenheden bij de bloeiwijze van de grassenfamilie: een aartje heeft één of meerdere bloemen. De tarwe van in de tijd van onze voorouderlijke vrienden had een broze aarspil. Dat betekent dat die nogal eens uit elkaar viel. Een taaie aarspil heeft het grote voordeel dat het voor de mens makkelijker verzamelen is. De eerste stap in de domesticatie van tarwe gebeurde dan ook volledig onbewust. Net zoals er giraffen bestaan met een iets kortere en iets langere nek, bestonden er van de originele tarwevariëteit aartjes met een iets brozere en iets taaiere aarspil. Het kleine percentage aan mutanten met een taaie aarspil hadden simpelweg meer kans om verzameld te worden. In die zin is het woord ‘domesticatie’ op deze moment een fel overdreven term. Na het uitzaaien van de oogst kon wat later het verzamelen weer beginnen. Weeral meer kans voor de taaie aarspillen. Nu blijkt dat een mutatie zichtbaar is vanaf deze zo’n 2% vertegenwoordigt is in een populatie. En inderdaad, we waren niet stom toen. Vanaf dat 2%-ogenblik selecteerden we bewust voor de taaie aarspil, en toen kwam de domesticatie in een stroomversnelling.
Momenteel doen we nog steeds hetzelfde, maar dan op een ander niveau, namelijk dat van de genen. De traditionele verbetering van eigenschappen via de teelt kan inderdaad tijdrovend zijn en zelfs onvoldoende resultaten leveren. Recente moleculaire methodes kunnen aangewend worden voor het snel en met grote nauwkeurigheid creëren van gewassen met elke denkbare gewenste eigenschap. Zo kunnen laboranten een gen isoleren uit een bepaalde plant en dat bewuste gen overbrengen in een andere plant. De nieuwe – gemodificeerde – plant zal nu de eigenschap van de eerste plant overnemen, bijvoorbeeld een droogtolerantie of een immuniteit tegenover één of andere ziekte. Niet alleen kunnen de genen van één gewas naar een ander worden overgebracht, ook de genen van niet-plantaardige organismen kunnen worden gebruikt. We spreken duidelijk over genetisch gemodificeerd voedsel. Organismen die genetisch gemodificeerd zijn, worden GGO’s (genetisch gemodificeerde organismen) of GMOs (genetically modified organisms) genoemd. In de publieke opinie bestaat er meer dan levenloos scepticisme tegenover dit door de mens handmatig en doelbewust aanpassen van de genen van organismen. Intense voorstanders vinden we niet direct, tegenstanders des te meer.
Nadelen van GGO’s
Een groot aantal milieuorganisaties, godsdiensten, ambtenaren en wetenschappers hebben meer dan eens hun uitdrukkelijke bezorgdheid geuit over het gebruik van GGO’s. de landbouwindustrie wordt puur winstbejag verweten, zonder ook maar een keer om te kijken naar de potentiële gevaren. Regeringen worden bekritiseerd voor het uitblijven van een instelling die toezicht houdt ter reglementering.
We kunnen alle potentiële gevaren en bekommeringen opsommen:
Er bestaat onduidelijkheid over de voedselveiligheid door het optreden van nog onbekende effecten door het toepassen van genetische technologieën. Het veranderen van een bepaald gen om bijvoorbeeld voor grotere bloemen te selecteren kan ook andere eigenschappen beïnvloeden, daar een heel aantal genen coderen voor meer dan slechts één eigenschap. Zo zijn er een heel aantal problemen (geweest) inzake het ontstaan van allergieën. Het introduceren van een gen in een gewas kan een nieuwe allergeen creëren of een allergische reactie in vatbare individuen veroorzaken.
Een reëel gevaar is het ontstaan van zogenoemde ‘superonkruiden’: genetisch gemodificeerde gewassen die resistent zijn tegen herbiciden kunnen bij buurvelden met andere gewassen zelf moeilijk te bestrijden onkruiden worden.
Sommige genetisch gemodificeerde planten hebben een lagere capaciteit om bepaalde voedingsstoffen uit de grond op te nemen, zo blijkt uit enkele recente studies. Dat betekent dan ook dat de niet-gemodificeerde originelen uiteindelijk een hogere opbrengst hebben, als we het hebben over bijvoorbeeld gewassen.
Vooral godsdiensten maken zich zorgen over het feit dat vreemde genen onnatuurlijk worden ingebracht in organismen die deze genen anders nooit zouden kunnen verwerven. Daarmee verweven is ook het aspect van de biodiversiteit. Hoe moet het verder met de ‘nieuwe’ soorten die ontstaan dankzij genetische modificaties? Kan de mens in zijn functie van genetische manipulator dan als schepper bekeken worden?
Wetenschappers stellen zich de vraag waar genetische modificatie stopt en of het proces überhaupt nog kan gestopt worden. Want de veranderde genen staan niet stil. Ook zij kunnen zich spontaan verspreiden, naar de natuurlijke populaties met name. Op die manier wordt de vrije keuze van de consument beïnvloed, omdat GGO’s ook de natuurlijke populaties zullen bestuiven.
Mensen met allergieën blijven huilen met de pet op, want verschillende genen van verschillende organismen zullen gecombineerd aanwezig zijn in één plant. Allergisch tegen aardbeien. Dan mag je vanaf nu elk GGO gaan onderzoeken op genen afkomstig van de aardbeienfamilie. Als je weet dat de aarbei tot dezelfde familie behoort als de roos en de lijsterbes, dan besef je dat dit een moeilijke kwestie wordt.
Tenslotte zijn er ook de economische risico’s. Agrotechnologische bedrijven hebben hun genetische technologieën en genetische gemodificeerde gewassen gepatenteerd, waarmee zij het exclusieve recht verkrijgen om hun producten industrieel te maken en/of te verkopen. Consumenten en kleinschalige landbouwbedrijven zijn evenwel bezorgd dat de zaadprijzen de hoogte in zullen schieten.
Voordelen van GGO’s
Na het lezen van deze nadelen zou een mens alleen maar besluiten dat we beter ophouden met genetische modificaties. Niets is minder waar; er zijn een heleboel voordelen, wat had u gedacht?
Een van de grootste uitdagingen waarmee de mensheid in de komende vijftig jaar zal te maken hebben is het voeden van de exponentieel groeiende wereldbevolking. Er wordt tegen 2060 een verdubbeling verwacht van de nu 6 miljard mensen op deze aardbol. Genetisch gemodificeerd voedsel kan op een aantal manieren bijdragen aan deze uitdaging: tolerantie voor herbiciden, koude en droogte en weerstand aan ongedierte en ziektes. Hierdoor wordt het mogelijk om zowel onder droge omstandigheden als op zoute en arme gronden gewassen te telen. Zo staat het kweken van kouderesistente zonnebloemen momenteel in de ontwikkelingsfase. De zonnebloem is binnenkort niet meer slechts in zonovergoten landen, zelfs landen als zeg maar Lapland kunnen beginnen met de export van zonnebloemen.
In Derde Wereldlanden is de bevolking vaak afhankelijk van slechts één type gewas, namelijk rijst. Nu bevat rijst onvoldoende voedingsstoffen om ondervoeding tegen te gaan. Dankzij gentechnologische technieken kan de voedingswaarde van rijst opgeschroefd worden. Nog in Derde Wereldlanden is er een acuut tekort aan vitamine A. Vitamine A is verantwoordelijk voor een goede weerstand en speelt een voorname rol in de groei, het gezichtsvermogen en de gezondheid van de huid, het tandvlees en het haar. Een tekort aan vitamine A zorgt dan ook voor een grotere kans op infecties; een chronisch tekort kan leiden tot algehele blindheid. In Derde Wereldlanden is vitamine A-tekort de eerste oorzaak van blindheid. Genetische modificatie van rijst met als doel voldoende vitamine A te bevatten kan een belangrijke troef worden.
Volgens het National Center for Food and Agricultural Policy (USA) gaven de genetisch gemodificeerde gewassen koolzaad, maïs, katoen, papaja, squash en soja in 2003 een meeropbrengst van 2,3 miljard kg aan voedsel en vezels met een waarde van $1,9 miljard (€ 1,36 miljard) en werd het pesticidenverbruik verlaagd met 21 miljoen kg.
GGO’s kunnen in heel wat domeinen worden toegepast. Zo kunnen planten die reageren op de aanwezigheid van springstoffen door een paarskleuring uitgezaaid worden op plaatsen van (voormalig) oorlogsgebied. Op deze manier kunnen mijnen in een mijnenveld veilig en efficiënt worden ontdekt.
Mensen met allergieën kunnen ook geholpen worden door genetische modificatietechnieken. Het ontwikkelen van hypoallergene gewassen – glutenvrije tarwe, noten zonder allergene eiwitten – maken dat deze beschikbaar zullen zijn voor iedereen.
Verenigde Staten versus Europese Unie
Zoals u ziet, is het helemaal niet eenvoudig om een eenduidig standpunt in te nemen omtrent GGO’s. Dat blijkt ook uit de standpunten van de grootmachten.
De overheden van China, de Verenigde Staten en Brazilië accepteren het op grote schaal gebruiken van genetisch gemodificeerde gewassen. De Verenigde Staten teelden in 2003 73% van het katoenareaal met GGO-rassen. Wereldwijd werd er in datzelfde jaar voor de katoenteelt zo’n 17% GGO-rassen gebruikt.
Sinds 2004 is het mogelijk om in de Europese Unie genetisch gemodificeerde rassen te verbouwen. De Europese richtlijn hiervoor verantwoordelijk is van toepassing op elk voedingsmiddel dat ofwel meer dan 0,9% aan GGO’s bevat ofwel waarvan de aanwezigheid van genetisch gemodificeerde componenten niet kan worden opgespoord. Een aantal Europese landen – Griekenland, Oostenrijk, Italië, Polen en Luxemburg – weigeren tot op heden evenwel om genetisch gemodificeerde gewassen toe te staan. Voorlopig blokkeren de Europese Ministers van Milieu een voorstel van de Europese Commissie waarbij een Europees land kan worden gedwongen om een GGO-gewas toe te laten.
Voor het in de handel brengen van GGO’s zijn vergunningen nodig die men kan bekomen bij de European Food and Safety Authority (EFSA). Dit controleorgaan verleent enkel een vergunning verlenen indien kan worden aangetoond dat de voedingsmiddelen die GGO’s bevatten geen negatieve effecten hebben op de menselijke gezondheid, dierengezondheid of het milieu. Ook moeten voedingswaren bereid met GGO’s gelijkaardig zijn aan hun traditionele tegenhangers zodat “de consument er geen nadeel van ondervindt,” zoals het officieel beschreven staat. Het aanbod aan GGO-producten op de Europese markt is dan ook bijzonder schaars. Ten eerste is er de strenge wetgeving, ten tweede is de Europese publieke opinie sterk terughoudend naar de toepassing GGO’s toe. In de Verenigde Staten is de evolutie net omgekeerd, zoals de cijfers hierboven ook bewijzen.
De Verenigde Staten hebben sinds het begin van de ontwikkeling van genetische technologieën het principe toegepast als zouden de GGO-voedingsmiddelen veilig zijn tot het tegendeel wordt bewezen. In Europa is men altijd uitgegaan van het voorzorgprincipe. Deze twee tegenstrijdige formules hebben dan ook voor een verdeeldheid in publieke opinie tussen Amerika en Europa gezorgd.
Ondertussen gaan er meer en meer stemmen op om als burger van de Europese Unie zelf te moeten kunnen uitmaken om al dan niet voedsel te kopen dat met een genetisch gemodificeerd organisme is geproduceerd. Deze beslissing moet niet boven onze hoofden worden genomen door de Europese Ministers van Milieu. Belangrijk daarbij weliswaar is dat de consumenten voldoende worden geïnformeerd, zodat ze zelf een gefundeerde beslissing kunnen maken.
(DH, weekblad De Beiaard)
Een mooi uitgebreid artikel. Ik ben er zelf nog niet uit of GGO’s nu bestreden moeten worden of niet. Wat ik hier wel mis is de verwijzing naar Monsanto die patenten houdt op hun zaden. Dat is natuurlijk een kwalijke zaak.